EXPOSITIES

SCHUTTERIJ

Op de benedenverdieping in de grote zaal vinden we de tentoonstelling "Met Man en Macht"

De verdedigers van stad en land waren georganiseerd in burgerwachten en schutterijen. Officieel werden deze afgeschaft in de Franse tijd (1798).  Gelukkig is niet alles verdwenen. Nog steeds schieten schuttersgilden op het platteland met pijl en boog op de staande of liggende wip.

De oude schutterspracht is o.a. te bewonderen op 4 levensgrote schilderijen die rondom zijn te bekijken. In Goes kwamen rijke burgers, in 3 schuttersgilden, bijeen om met de wapens te oefenen.

Cornelis Eversdijck

Het Handboog- Sint Sebastiaangilde, sinds 1469

Schuttersfiguren Rien Bekkers

Goese schuttersstukken

Goese schuttersstukken

Het Kruisboog- of Sint Jorisgilde, sinds 1359

Middelburgse schuttersstukken

In Middelburg bestond een langere traditie van groepsportretten van schutters. Tot de brand na het bombardement in 1940 hing in het stadhuis een tiental schuttersstukken. De vroegste daarvan dateerden uit het eind van de 16de eeuw. De productie was vrij continu en liep door tot in de 18de eeuw. Het enige Middelburgse schuttersstuk dat de tand des tijds heeft doorstaan, is nog immer in het bezit van de oorspronkelijke opdrachtgever, de Confrèrie van St. Sebastiaan. 

Zowel in Goes als in Middelburg kozen de gilden voor lokale schilders, of schilders die anderzijds nog een binding met de stad hadden. In Middelburg werd door de leden van de broederschap in 1650 Cornelis Jonson van Ceulen ingehuurd, die toen net lid was geworden van het St. Lucasgilde van de schilders.

Cornelis Eversdijck

Goese schuttersstukken van Cornelis Eversdijck

Naar nu bekend is, zijn de oudste schilderijen in Goes de twee groepsportretten die 
Cornelis Eversdijck in 1616 voltooide. Eversdijck werd kort nadat hij de opdracht hiervoor kreeg zelf lid van St. Adriaan. De vier vroegste van de vijf schuttersstukken van dat gilde - volgens een beschrijving uit het midden van de vorige eeuw - zullen van zijn hand zijn geweest. In 1624 schilderde hij een aantal leden van St. Sebastiaan. De drie werken passen geheel in wat in die tijd gebruikelijk was. Het laat zich aanzien dat Eversdijck waarschijnlijk de blik richting Haarlem heeft gericht. Hoewel Haarlem de tweede stad is voor wat betreft de productie van dergelijke schilderijen, wekt dat toch enigszins verwondering. Het zou voor de hand hebben gelegen als er meer overeenkomsten met Antwerpse gildestukken zou zijn geweest. Antwerpen was immers dichterbij en Eversdijck kwam er regelmatig in verband met de nieuwbouw van het kolveniershof, waar hij als schutter nauw bij betrokken was.

Eversdijck schilderde naast dit soort bijbelse taferelen voornamelijk (groeps)-portretten en keukenstukken. De waardering voor Eversdijck was in de 19de en 20ste eeuw niet erg groot. In de 18de eeuw werd daar anders over gedacht. De schildersbiograaf Johan van Gool behandelde in 1750-´51 Eversdijck als tweede in een groepje van drie Zeeuwse schilders: ‘De tweede is Cornelis Eversdyk, uit een aenzienlyk Geslachte van Ter Goes geboortig. Hy was In zynen tyt een goed Historischilder. Van zyne Penseelkunst zyn tans noch eenige fraeie Stukken overig, meest berustende onder zyne deftige Familie.’

De drie vroegste nog in Goes bewaarde schuttersstukken zijn geschilderd door Cornelis Eversdijck. Hij werd geboren in 1583, als zoon van Willem Dignusz. Eversdijck en Mayken Cornelisdr. Smallegange. De vroegste vermelding van Eversdijck als schilder was op 1 december 1613, toen hij van het gilde van St. Joris de opdracht kreeg voor het schilderen van alle leden van het gilde. Een aantal maanden eerder was Eversdijck zelf lid geworden van het St. Adriaansgilde. Eversdijck speelde een belangrijke rol bij de kolveniers. Hij ondertekende regelmatig de jaarrekeningen en werd deken in 1618 en 1622. Ook was hij nauw betrokken bij de bouw van het nieuwe schuttershof van de kolveniers, waarvoor hij regelmatig naar Antwerpen reisde.

Inmiddels was hij getrouwd met Francyntje Zagarus. De ondertrouw vond plaats in Goes, maar ze trouwden in Oude Tonge. Dat was relatief ver van huis, maar daar Eversdijck als enige in de familie katholiek was gebleven, was hij afhankelijk van een rondreizende landspastoor. Ze kregen vier kinderen, Margaretha, Willem, die in zijn vaders voetsporen zou treden, Maria en Jacob, later pastoor in Goes. In 1628 overleed Francyntje en vertrok het gezin voor een aantal jaar naar Antwerpen.

In 1633 kocht Eversdijck een huis in Goes, aan de Singelstraat, vlak bij het huidige museum. Cornelis Eversdijck was één van de prominente leden van de rooms-katholieke parochie in Goes. Hij werd in 1635 beboet wegens het bijwonen van een verboden bijeenkomst. Als reactie hierop richtte hij op de zolder van zijn huis een schuilkerk in. In 1637 trouwde Eversdijck voor de tweede keer, met de weduwe van Cornelis Borselaer, Pieternella van Stapelen. Lang duurde het huwelijk echter niet; al in het volgende jaar overleed Pieternella. Ze liet drie kinderen na onder toezicht van de weeskamer. Eversdijck zorgde nog een half jaar voor de kinderen, tot de twee zoons hun eigen weg gingen. Eversdijck zelf overleed in 1649, waarna zijn kinderen het beheer over het huis overdroegen aan de parochie.

Er is in de negentiende eeuw gesuggereerd dat Eversdijck zijn opleiding heeft genoten van de Goese glasschilder Hiëronymus Gruwaert. Feit is dat diens zoon Ferdinand ook schilder was en samen met Eversdijck in 1618 een soort alleenrecht bedong op de verkoop van schilderijen in Goes. Van datzelfde jaar dateert een Oordeel van Salomo dat Eversdijck in opdracht voor de magistraat van Tholen schilderde.

Willem Eversdijck

De tweede generatie ‘schuttersstukschilder’ was Eversdijcks zoon Willem. Hij schilderde in 1665 ook een groepsportret van leden van St. Sebastiaan en liet dat aansluiten bij werk van zijn vader van veertig jaar eerder. De compositie en het formaat komen globaal overeen. Toch is aan dat schilderij duidelijk te zien dat de Hollandse schilderstraditie enorm was veranderd. Willem Eversdijck had zijn 
sporen al verdiend in het Middelburgse, waar hij vele regentstukken, particuliere portretten, maar ook groepsportretten van leden van de burgerwacht had geschilderd.

Willem Eversdijck werd tussen 1616 en 1620 in Goes geboren als eerste of tweede kind van Cornelis Eversdijck en Francyntje Zagarus. Al op jonge leeftijd werd hij in het jaar 1633-34 in het Antwerpse St. Lucasgilde opgenomen als leerling van Cornelis de Vos. Lang bleef de familie Eversdijck niet in Antwerpen, want datzelfde jaar kocht het gezin een huis in Goes. Willem Eversdijck vertrok rond 1642 naar Middelburg en betaalde daar in 1653 zijn vrijgeld in het Middelburgse St. Lucasgilde. In hetzelfde jaar trouwde hij in Goes met Blasina van Ossewaarde. Hij trouwde in gemeenschap van goederen, met als enige uitzondering de materialen die hij voor zijn beroep als schilder nodig had: de prenten, papierkonsten, teijkeningen etc. Ze kregen drie kinderen, van wie de twee dochters religieuze werden. De enige zoon, Cornelis stierf jong, in 1680. De oudste, Adriana, stierf vóór 1734, de jongste, Françoise Maria werd op 12 juni van dat jaar begraven. Hiermee was deze tak van de familie Eversdijck uitgestorven.

Eversdijck wordt regelmatig genoemd in de archieven van het Middelburgse St. Lucasgilde. Hij staat vaak boven aan de lijst van diegenen hadden verzuimd om een begrafenis van een medelid bij te wonen. Twee keer medeondertekende hij de jaarrekeningen en er wordt in 1657-58 een leerling bij hem vermeld, Isaac Jansz. de Vleeshouwer. Eversdijck overleed in 1671. Willem Eversdijck genoot, evenals zijn vader, aanzien als portretschilder. Hij heeft zich echter op meerdere terreinen begeven. Zo schilderde hij onder andere keukenstukken en historiestukken. Verder wordt een tweetal ‘batailles’, ruitergevechten, van hem genoemd in een 17de-eeuwse 
boedelinventaris. Toch vormen de bewaard gebleven portretten en prenten naar portretten van zijn hand de meerderheid.

Pieter Peuteman

De jongste schilderijen in dit genre in Goes, werden vervaardigd door de in Goes geboren Rotterdammer Pieter Peuteman. Het is bekend dat hij minimaal twee groepsportretten voor zijn rekening nam, één in 1675 en één in 1684. Op het groepsportret dat nu in Rochefort wordt bewaard, is niemand meer als schutter te herkennen.

Wat gebeurde er met de Goese schuttersstukken?

Op 5 maart 1798 gaf het stadsbestuur de opdracht om alle gilden en dus ook de schuttersgilden op te heffen. De schuttersstukken die daarvoor jarenlang de drie schuttershoven hadden versierd, begonnen toen aan een lange zwerftocht. De stad Goes kreeg opeens de zorg over 17 schuttersstukken die gezien hun formaat lastig waren om op te bergen. Sommige schuttersstukken werden uit elkaar gehaald en naar de zolder van het stadhuis gebracht. De schilderijen hebben ook nog in de stadsschuur gestaan. In 1854 waren de schilderijen opgeslagen in het koor van de Grote Kerk en heeft men gepoogd ze aldaar op te hangen. Dit was echter te duur en in 1861 treffen we de schilderijen weer aan in de gasthuiskerk. 

Uiteindelijk heeft plaatsgebrek en te weinig financiële middelen de gemeente genoopt het bezit in1864 te laten veilen. Vier schilderijen werden daarbij verkocht aan Museum Boymans in Rotterdam. In 1909 kon Goes dankzij een inspanning van een aantal burgers deze schilderijen terugkopen. Van de overige dertien ontbrak tot voor kort ieder spoor. Voorafgaand aan de schutterstentoonstelling “Brave Koppen Gladde Aangezichten” in het Goese Museum is er intensief onderzoek gepleegd en heeft men twee schilderijen teruggevonden. Eén bevindt zich in Rochefort (Frankrijk), en de ander hangt in Dortmund (Duitsland). Verder heeft men een foto van een schutterstuk uit Goes gevonden, maar van het schilderij ontbreekt nog elk spoor. Momenteel weten we dus van slechts zes Goese schuttersstukken waar ze zijn.